Cliënten en verstrekkers kunnen bij complexe woningaanpassingen tot zeer tegengestelde standpunten komen. Partijen proberen deze zo nodig juridisch te onderbouwen. Niet altijd schept de regelgeving daartoe voldoende duidelijkheid. Dat de belangen aan beide kanten verschillen, moge duidelijk zijn. Zo verlangt een cliënt zo optimaal mogelijke voorzieningen, waar een verstrekker vooral het kostenaspect meeweegt. Datzelfde zien we terug in de jurisprudentie, zoals gepubliceerd in de "Nieuwsbrief Jurisprudentie WMO" van Schulinck. Op deze plek gaat Ir Grootveld in op bijzondere zaken.
Jurisprudentie en regelgeving:
Belanghebbende lijdt aan een neurologische aandoening, waardoor hij volledig rolstoelafhankelijk en zorgbehoevend is. Belanghebbende heeft een aanvraag voor een woningaanpassing gedaan in de vorm van vergroting van zijn slaapkamer omdat de huidige afmetingen te klein zouden zijn om hem adequaat te verzorgen. De aanvraag is door de gemeente afgewezen. Bij deze afwijzing heeft de gemeente gesteld dat er gelet op de normen uit het Handboek voor Toegankelijkheid geen sprake is van ergonomische beperkingen. De CRvB oordeelt dat de gemeente door bij de uitleg van het begrip “ergonomische beperkingen” uit te gaan van de normen neergelegd in het Handboek voor Toegankelijkheid geen onjuiste maatstaf heeft toegepast. De Raad vervolgt : “Onweersproken is dat het Handboek wordt beschouwd als referentie voor het toegankelijk en bruikbaar ontwerpen en bouwen voor onder andere mensen met een handicap”.
Belanghebbende is van mening dat in verband met de noodzakelijke verzorging zijn slaapkamer, met een oppervlakte van ongeveer 17 m² te klein is. De Raad verwijst echter naar het Handboek voor Toegankelijkheid, waarin is aangegeven dat de eis voor een slaapkamer voor twee personen, waarvan één rolstoelgebruiker en waarbij is uitgegaan van twee rolvoorzieningen, zoals een (elektrische) rolstoel en een verrijdbare douche-toiletstoel of een verrijdbare tillift en een bed van 2 meter breed en 2.10 meter lang, 13,2 m² is. Nu de grote slaapkamer een oppervlakte van ruim 17 m² heeft , moet deze kamer als een adequate slaapkamer voor belanghebbende en zijn echtgenote worden beschouwd.
(uit: "Nieuwsbrief Jurisprudentie WVG", Schulinck)
Met verbazing nam ik kennis van deze zaak. Met name vanwege het gemak, waarmee met beschikbare informatiebronnen, zoals het veelgebruikte "Handboek Toegankelijkheid" van Reed-Elsevier, wordt omgegaan in geval van bezwaar en beroep. Te weinig wordt rekening gehouden met de grenzen, waarbinnen de geraadpleegde informatie gebruikt dient te worden.
Mijn eigen versie van het Handboek voor Toegankelijkheid (HT) is niet de meest recente versie. Deze wat oudere druk gaat voor een "aangepaste" (di. geschikt gemaakt voor een zelfredzame rolstoelgebruiker) 2 persoons slaapkamer uit van 3000x4300mm, waarin een 2 pers. bed van 1800x2100mm. Daarin is ook ruimte voor 2 kasten van 600x800mm en toegang tot badkamer. Dat levert een oppervlakte van 12,9 m2 op.
De rechtbank baseert zich waarschijnlijk op een recentere versie van het HT, getuige de genoemde bedmaat van 2000x2100mm. Omgerekend naar de maatvoering in deze versie, levert dit dan een slaapkamer op van 4500x3000mm ofwel 13,5 m2. Er wordt echter gesproken over een oppervlakte van slechts 13,2 m2. Daarin zou dan bovendien nog rekening zijn gehouden met ruimte voor een tillift en badrolstoel!! Onderbouwing van dit laatste is in mijn versie van het Handboek niet terug te vinden.
Nu is het HT mij bekend als een zeer nuttig naslagwerk mbt. de toegankelijkheid van oa. woonvoorzieningen voor zelfredzame rolstoelgebruikers. Het boek is nadrukkelijk niet opgezet voor het beoordelen van complexe zorgverleningssituaties thuis en de daarbij behorende grote hulpmiddelen als tillift, hooglaagbed, gekantelde rolstoel ed. Het lijkt me bijna onmogelijk dat de meest recente versie van het HT, naast bovenstaande maatvoering voor bed en kasten, een extra oppervlakte van 0 m2 voor deze grote hulpmiddelen zou hanteren. Dit levert immers een volstrekt onbruikbare verzorgingsruimte op.
De problematiek rond het vaststellen van de juiste gebruiksruimte bij complexe zorgsituaties is ook bij de uitgever van het HT bekend. Daarom heeft deze dan ook een "Handboek buitengewoon Wonen" doen verschijnen, met de volgende onderbouwing:
"...het HT houdt op bij de handbewogen rolstoel ..... het HT houdt geen rekening met zwaardere mobiliteitshulpmiddelen.... Verzwaarde eisen voor zorgintensieve doelgroepen zouden het HT principe van "design for all" teniet doen. Daarom is gekozen voor ontwikkelen van een apart pluspakket voor zorgintensieve groepen en voor een apart "Handboek Buitengewoon Wonen" naast het HT...".
In de besproken casus richtte het bezwaar van de cliënt zich kennelijk op een gebrek aan "adequate verzorgingsmogelijkheden". Hier zou mi. dan ook uitgegaan moeten worden van onderstaande praktijkgegevens.
De kamerbreedte wordt zo: 2300mm (bed) + 900mm (doorgang) = 3200mm.
De kamerlengte: 100mm (radiator) + 900mm (doorgang) + 900mm (bed1) + 1100mm (bed2) + 1500mm (tillift) + 600mm (kasten) = 5100mm.
De minimale oppervlakte die hierbij hoort is 16,32 m2!!
Daarbij ga ik uit van plaatsing van het meubilair stijf tegen elkaar en tegen de wanden, wat in de praktijk ook nog eens niet zo is. Een iets grotere maat zou dus wenselijk zijn. Niet voor niets spreken veel WVG verordeningen over 18 m2 voor een 2 persoonsslaapkamer. Wel heel iets anders dan de 13,2 m2 die de rechtbank, met het HT in de hand, "adequaat" noemt.
Het belang van goede jurisprudentie is groot. Deze wordt nu eenmaal al vrij snel, via aangepaste Verordeningen, overal "in het veld" toegepast. Zo kan het gebeuren dat een uitspraak als deze, op grond van onvolledige informatie, in de toekomst leidt tot het indiceren van inadequate voorzieningen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn. Daarmee schiet een (dure) woningaanpassing immers aan haar doel voorbij?
(Overigens ging het in deze specifieke zaak om de vraag, of een beschikbare slaapkamermaat van 17 m2 voldoende zou zijn. Buiten de bovengenoemde, meer algemeen bedoelde overwegingen, komen zowel de rechtbank als ik in dit geval tot dezelfde conclusie: de 17 m2 zou voldoende adequaat moeten zijn. Ervan uitgaande dat er in deze -mij onbekende- situatie geen andere belemmerende factoren zijn, zoals de kamervorm, deur- en raamplaatsing ed.)
Eerder besteedde ik aandacht aan deze zaak, zie daarvoor hieronder. In "Handicap en Beleid" van december 2004 geeft ook Wim Peters, juridisch adviseur bij destijds StimulanSZ, zijn commentaar. In dit stuk komen enkele nieuwe, in dit kader minder relevante, aspecten aan de orde. Het belangrijkste punt blijft de te grote betekenis, welke de rechter aan het "Handboek voor Toegankelijkheid" (HT) toekent in deze en vergelijkbare situaties. De Centrale Raad van Beroep is zelfs van oordeel, dat de gedaagde gemeente "door bij de uitleg van het begrip'ergonomische beperkingen' uit te gaan van de normen die zijn neergelegd in het HT geen onjuiste maatstaf heeft toegepast. Onweersproken blijft dat het HT wordt beschouwd als de referentie voor het toegankelijk en bruikbaar ontwerpen en bouwen voor oa. mensen met een handicap".
Van de rechtbank had toch mogen worden verwacht, dat deze zich volledig in de problematiek van mensen met een complexe zorgvraag zou hebben verdiept. Het is mogelijk, zij het niet erg waarschijnlijk, dat in het onderhavige geval hiervan geen sprake was. Dit wordt uit de door mij besproken artikelen niet duidelijk.
De uitspraak die er nu ligt, kan bij indicatiestellers en Wmo-medewerkers de indruk wekken, dat woonsituaties die voldoen aan het HT per definitie "adequaat" zijn in de zin van de Verordening. Het is zelfs mogelijk, dat de VNG of individuele gemeenten het gebruik van het HT gaan formaliseren in hun Verordening of uitvoeringsrichtlijnen.
De stelling van de CRvB is niet zo onweersproken als de uitspraak suggereert. De opstellers van het HT zelf hebben duidelijk de grenzen aangegeven, waarbinnen het naslagwerk gebruikt zou moeten worden. Namelijk niet verder dan de (zelfstandig) handbewogen rolstoel. (zie hiervoor mijn eerdere commentaar) Er is door de uitgever daarom een tweede referentiekader, het "Handboek Buitengewoon wonen", op de markt gebracht, dat deze lacune opvult en juist op de complexere zorgsituaties ingaat. Weliswaar meer gericht op groepswonen, geeft dit handboek uitstekende informatie over gebruisoppervlakten en -maten bij zwaardere zorgsituaties.
Om nog even bij de handboeken te blijven, ook de VAC's hebben aandacht besteed aan het probleem van optimale ruimte voor het verlenen van adequate zorg aan huis. Zo geven zij de "Gebruikerstoets Wonen en Zorg" uit.(nadere info:www.vacpuntwonen.nl) Dit naslagwerk richt zich wat meer op de (complexe) zorgverlening in de krappe Nederlandse thuissituatie. Hoewel er geen rekening gehouden is met de veel voorkomende aanwezigheid van grote (tot 1100x2300mm) hooglaagbedden, geeft het in veel Wmo-situaties een beter bruikbaar referentiekader dan het HT.
Het meest interessant aan het artikel van de heer Peters vind ik zijn conclusie. Die luidt: "Handboeken, en dat geldt ook voor het HT, kunnen snel een eigen leven gaan leiden. De beoordeling of een slaapkamer groot genoeg is, kan heel individueel plaatsvinden. (...) Het gaat dus niet om een bepaald aantal m2's, het gaat om het kunnen functioneren in een kamer. Daarbij kan een bepaald aantal m2's behulpzaam zijn, maar het is niet doorslaggevend. (...) Daarbij zal een kamer soms wat kleiner kunnen zijn, en soms wat groter dan een norm aangeeft".
Het komt niet vaak voor, maar dze keer onderschrijf ik zijn mening. Als woningaanpassingen in de toekomst werkelijk volgens op deze uitgangspunten beoordeeld gaan worden, is er heel wat gewonnen.
Het artikel "Het gaat om de meters" van B. vd. Eijnde in "Handicap & Beleid" (H&B) van november 2004 is een pleidooi voor maatwerk en zorgvuldigheid bij het hanteren van oppervlakte-eisen voor gebruiksruimten in geval van complexe woningaanpassingen. Het stuk ontlokte mij de volgende reactie.
Bart vd. Eijnde stelt, mi. terecht, dat in situaties van "permanente rolstoelafhankelijkheid een zorgvuldig medisch en ergonomisch-bouwkundig onderzoek noodzakelijk is."
Als vader van een ernstig gehandicapte zoon, en adviseur op gebied van woningaanpassing en Wmo zou ik dit in geval van complexe verzorgingssituaties nog sterker willen uitdrukken. Veel (ouders van) mensen met ernstige, vaak progressieve handicaps vragen een woningaanpassing aan, om (hun kind) zo lang mogelijk thuis te kunnen blijven wonen. De hoge kosten die met woningaanpassingen zijn gemoeid drukken zwaar op de beperkte financiële middelen van gemeenten en ministerie. Daar staat echter een maatschappelijke besparing op dure verpleeghuiscapaciteit tegenover.
Zorgvragers voeren bovenstaand argument regelmatig aan in hun overleg met bestuurs- en indicatie-organen over de juiste uitgangspunten en hoogte van de Wmo-subsidie. In de praktijk kom ik deze "gevechten om de vierkante meters" regelmatig tegen. Dat gevecht wordt nogal eens beslist in het nadeel van de aanvrager. Zeker nu de "grijze gebieden" binnen de Wmo-verordeningen langzaam met jurisprudentie worden dichtgetimmerd.
De gehandicapte is vaak onvoldoende deskundig op ergonomisch, juridisch en financiëel terrein. Hij legt het in een beroepsprocedure dan ook vaak af tegenover de professionele adviseurs waarover het Wmo-orgaan kan beschikken.
Bart stelt dat dergelijke "lastige discussies over richtlijnen en normen achterwege kunnen blijven als wordt uitgegaan van de noodzakelijke vierkante meters." Blijft de vraag, hoe deze "noodzakelijke vierkante meters" eenduidig kunnen worden bepaald. Zowel de zorgvrager als de subsidieverstrekker weten dan vóóraf waar ze aan toe zijn.
Omdat veel gemeenten onvoldoende deskundigheid in huis hebben, huren zij adviesbureaus in.
Deze dienen voor een onderbouwd advies te zorgen waarop de ambtenaar zijn besluit kan baseren. Meestal werkt deze constructie prima, zoals in mijn adviespraktijk blijkt. Maar met name bij de meest complexe zorgvragen, wil het wel eens mis gaan. Dan blijkt er onvoldoende diepgaand onderzoek te zijn gedaan. Ook komt het voor dat te gemakkelijk naar richtlijnen wordt gegrepen. Veelgebruikte normen, zoals het "Handboek Toegankelijkheid" zijn in het algemeen te weinig gericht op complexe zorgverlening. Zo houdt dit handboek bijvoorbeeld wel rekening met (oppervlakte)eisen rondom rolstoelgebruik. De ruimtelijke consequenties van grote zorghulpmiddelen als tillift en stretcher worden niet voldoende onderkend, wat vaak leidt tot te kleine (werk)ruimten.
Op deze wijze worden er, in geval van complexe handicaps, soms onvoldoend adequate aanpassingen geïndiceerd. Gevolg is dat de zorgvrager (om wie het hele circus eigenlijk draaide) direct al ontevreden is met het resultaat. Of in een later stadium alsnog tegen beperkingen aanloopt.
In het eerste geval start hij misschien een bezwaarprocedure. In het tweede komt hij na verloop van tijd bij de gemeente terug voor nieuwe aanpassingen. In beide gevallen is er sprake van het verspillen van gemeenschapsgelden. Dit had bij een zorgvuldiger bepaling van adequate oppervlakten tijdens het indicatietraject voorkomen kunnen worden.
Een tweede probleem dat zich in de praktijk voordoet is dat de geïndiceerde oppervlakten op zich conform de regels zijn. De verordening van de meeste gemeenten gaat uit van vaste oppervlaktematen voor nieuwbouw cq. verbouw van ruimten. Daarbij wordt er nogal eens onvoldoende naar de specifieke situatie in de aan te passen woning gekeken. Terwijl binnen de Wmo toch wordt uitgegaan van een "individuele beoordeling".
Zo maakt het voor de oppervlakte van een natte cel bv. uit of er één (naar slaapkamer) dan wel twee (ook naar gang) deuren aanwezig zijn. Die laatste situatie, waarbij de natte cel door zowel de gehandicapte als door andere huisgenoten wordt gebruikt, vraagt om meer oppervlakte. Zo'n 0,5 tot 1 m2 om precies te zijn. Ook andere aspecten, zoals de vorm, indeelbaarheid en plaatsing van ramen en deuren in een ruimte spelen een rol.
De volgende praktijksituatie licht dit toe.
Een familie vraagt een uitbreiding van de woonkamer aan. Hier kunnen de grote hulpmiddelen voor hun gehandicapte zoon gebruikt en gestald worden. Verder is ruimte nodig om de grote, spastische jongen in en uit zijn rolstoel -met kantelverstelling- en andere hulpmiddelen te tillen. De woonkamer heeft een nogal ongelukkige L-vorm. De grootste poot bevat de gebruikelijke woonkamerinrichting en de kamer entreedeur. De andere, smalle poot biedt plaats aan de hulpmiddelen. De uitstekende, haakse hoek tussen de poten bemoeilijkt de toegang tot de hulpmiddelen enorm. De maatvoering van de woonkamer laat andere indelingsmogelijkheden niet toe.
De gemeente O. stelt vast, dat de bestaande woonkamer ongeveer 29 m2 is. Haar verordening spreekt over een normoppervlakte van 30 m2 voor een "rolstoelgeschikte" woonkamer. De gemeente is bereid tot vergoeding van de kosten van het verwijderen van een grote open haard, waarmee aan de norm zou worden voldaan. Omdat deze aan de "verkeerde" kant van de kamer zit, leidt dat voor de familie echter niet tot adequatere inrichtingsmogelijkheden.
De aanvraag voor een uitbouw wordt afgewezen en de familie gaat in beroep.
We zien hier een situatie waarin de gemeente correct volgens de richtlijnen handelt, maar er toch een inadequate gebruikssituatie ontstaat. Dit betekent niet dat er zonder meer voldaan had moeten worden aan de uitbreidingswens van de familie. Mijns inziens zou met enkele bouwkundige wijzigingen in de plattegrond ook een adequatere situatie kunnen zijn ontstaan. Tegen iets hogere kosten als het slopen van de haard, maar goedkoper dan de gevraagde uitbreiding. De oppervlakte van de woonkamer zou daarbij, ten koste van een gang, toenemen tot plm. 34 m2. Bij een rigide toepassing van de oppervlaktenormen mag een gemeente haar medewerking aan zo'n oplossing echter weigeren.